Een ernstig toneelstuk in drie bedrijven door J. B. Priestley.

Anno 1912. Bij de Birlings uit Brumley, een industriestad in de North Midlands wordt de verloving gevierd van de dochter Sheila, met Gerald, de zoon van de Crofts van adelijken bloede. Papa Birlings is een egoïstische kleinstedeling, die naar niemand omkijkt om er te geraken en hij wil de jonge verloofden overtuigen dat ze alleen voor zichzelf moeten zorgen en niet moeten geloven, dat alle mensen leden zijn van éénzelfde lichaam, zoals de dwaze idealisten geloven. Als hij hiermee volop bezig is, verschijnt een geheimzinnige inspecteur van de politie, die in dit feestvierend schijn-deftig milieu een onderzoek komt instellen, want in het ziekenhuis werd een jong meisje binnengedragen, dat een desinfecterend middel had ingenomen en een verschrikkelijke dood stierf.
Alhoewel iedere feestvierder ervan overtuigd is, niets met dit geval te maken te hebben, ziet de inspecteur het gans anders. Vader, moeder, dochter, zoon en verloofde worden ertoe gebracht hun geweten te onderzoeken en op te biechten. Niemand gaat vrij uit, want ieder heeft een stukje gelegd van de weg, waarover het meisje naar haar tragische dood liep.

Wanneer de Birlings naderhand vernemen dat er geen meisje de hand aan zichzelf geslagen heeft, voelen de meesten zich helemaal opgelucht, doch deze herademing zal spoedig afgesneden worden door een algemene consternatie, als ze vernemen, dat zojuist een meisje zelfmoord heeft gepleegd.

OPVOERING in zaal Van Eyck, Maaseik op 26 december 1956.
GASTVOORSTELLINGEN:
Peer, Davidsfonds op 3 november 1957